Wat ik zo ongelooflijk lekker vind aan wonen in Bolo, is dat het geen pretenties heeft. Wel ambitie, maar geen pretenties. Het is wat het is. Er zijn een paar mooie dingen, er zijn een paar lelijke dingen en van wat daar tussenin zit proberen we met z’n allen wat moois te maken.  Bolo, kortom, is als het leven zelf.

Daar krijgt niet iedere bewoner een opgeruimd gemoed van, zo weet ik inmiddels. Neem bijvoorbeeld Beau. Een straatgenoot met een duurzame vertrekwens. Hoe het precies zo is gekomen weet ik niet, maar ergens rond de aankoop van zijn huis, moet Beau niet helemaal scherp zijn geweest. Beau is namelijk iemand met een authentieke behoefte aan succes. Aan de glans van the happy few. Desnoods alleen het imago. Dat een ‘buurt in opkomst’ zoals de makelaar van dienst destijds waarschijnlijk rondtoeterde, daar vooralsnog niets aan zou kunnen bijdragen, zal net aan zijn aandacht zijn ontglipt.

En nu was het te laat. De huizenmarkt was gekanteld en Beau zat vast als een balletdanseres in het lichaam van een bouwvakker. Zijn ongemak daarover nam de laatste tijd zienderogen toe. Beau zei liever niet meer gedag. Beau bewoog zich verkrampt op straat.  Beau keek om zich heen alsof hij ieder moment betrapt kon worden. Dat hij na zijn werk niet huiswaarts keerde in de armen van een romige minnares, maar in de staken van een pezige vrouw met een respectabele rookrok onder de neus. Dat was niet goed voor Beau’s zelfbeeld.

Maar vorige week zag ik hem dan eindelijk verhuizen en moest ik denken aan hoe intens gelukkig hij in slaap zou vallen die avond. Hoe hij zou ontwaken in het juiste lichaam. Met buren die hij weer gedag zou zeggen. Het is hem zeer gegund. Zijn plaats is inmiddels ingenomen door nieuwe bewoners die nieuwsgierig en opgewekt om zich heen kijken. Zij hebben overduidelijk zin in hun nieuwe leven, hier in de buurt. En zo is iedereen weer gelukkig.

Lijkt het leven in Bolo zomaar een sprookje.

Tekst: Caro Ritsma

Foto’s: Mildred Theunisz